Mijn grootvader was een notabele. Hij vormde in zijn dorp de elite, samen met de dominee en de dokter. Opa was namelijk de hoofdmeester, hoofd van de basisschool en docent. Toen mijn opa studeerde aan de toenmalige schoolmeestersschool, haalde hij zijn akte Duits. Dat was zijn diploma.
Maar toen brak de oorlog uit. Met die akte had mijn opa niets meer. Het was de taal van de bezetter, van de buurman die mensen ophaalde omdat ze niet strookten met zijn eigen ideeën. Omdat die mensen joden waren. Of zigeuners. Homo’s. Niet-Germaans. Opa weigerde zijn diensten te verlenen aan die bezetter.
De Duitse taal werd tijdens de oorlog een voltooide taal. Niet in de positieve zin van het woord. Wel in die zin dat het Duits niet meer gesproken werd. Ondanks de akte.
Mijn opa heeft in het plaatselijke verzet gezeten. Wat zijn rol precies was, weet ik niet. Wel weet ik dat hij geen gehoor heeft gegeven aan zijn oproep om naar Duitsland te gaan. Toen zijn huis door de bezetter werd verbrand, was dat de reden geweest om onder te duiken. Dat was wel zo verstandig, met twee kleine kinderen en een zwangere vrouw.
Daar, in dat niemandsland, zijn mijn moeder en haar tweelingzus geboren. Het was aan de vooravond van de Hongerwinter. Ruim een half jaar later werd Nederland bevrijd door de geallieerden.
De bezetter verdween en nam de akte Duits mee naar het land waar het hoort. Mijn grootvader werd weer een notabele van het dorp.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten