God mijn God, waarom
heb jij mij verlaten?
Naar jou schreeuw ik overdag
en 's nachts, en ik word niet gestild.
Heilige hoogtronende roemruchte
jij geeft geen krimp.
Mijn vader, mijn voorvaderen, geslachten lang,
ze zeiden: 'Hem kan je vertrouwen,
Hij deed ons ontkomen, die doet wat Hij zegt' –
die waren schaamteloos zeker van jou.
Maar ik ben een worm in de grond –
met hun lederen hozen
vertrappen ze mij, en lachen zich gek:
hij heeft toch een god!
Ik werd geboren
en in jouw handen gelegd.
Jij bent 'mijn god' van de moederschoot af.
Weet je het nog? Ja jij weet.
Stieren nemen mij op hun horens
ik ben voor de leeuwen geworpen
mijn hart heeft niets meer te makken
mijn keel is aan scherven
mijn tong vastgekleefd aan mijn strot.
Waarom heb je mij verlaten
God mijn God?
Geef mij terug aan mijn broeders,
de zonen van Jakob.
God van Jakob, van jou wordt gezegd
dat jij de vernederden ziet – wat zeg je?
'Gestild wordt de honger der armen'?
Daar hou ik je aan.
'Wie neerligt in het stof zal Hem aanschouwen' –
ik kan ze niet denken, die woorden
maar grijp ze vast.
'Hun kinderen zullen kracht ontvangen
en leven, geslachten lang':
welzalige toekomst, nieuwe aarde,
eeuwen der eeuwen.
Maar waarom
heb jij mij verlaten
toen de aarde schokte en beefde
de rotsen scheurden
waarom toen ik om je schreeuwde
heb je mij niet gestild?
Toen ik daar hing
en maar hing
aan mijn polsen gehangen
levend gevild.
© Huub Oosterhuis, 150 psalmen vrij, Uitgeverij Ten Have
Geen opmerkingen:
Een reactie posten