Die diplomademocratie is namelijk zelf een symptoom van een veel grondiger probleem: de groeiende kloof tussen hoog- en laagopgeleiden in de samenleving. En dat probleem kan je niet verhelpen met enkele correcties aan het nationaal parlement. Die kloof uit zich immers in tal van zeer lokale contexten. Natuurlijk vloekt de werkloze André al op 'de politiek' in Brussel of Den Haag,m aar zijn achterstelling ervaart hij veel dichter bij huis: tijdens de ouderavond op de school van zijn zoontje, aan het loket van het station of gemeentehuis, aan de telefoon met die ondoorgrondelijke helpdesk van Belgacom of KPN, ja zelfs bij zijn eigen voordeur als daar de gerechtsdeurwaarder staat.
Tussen het laaggeschoolde electoraat en het populistische partijprogramma gaapt dikwijls een kloof. Er zullen in de afgelopen twintig jaar heel veel mensen op het Vlaams Belang gestemd hebben die daadwerkelijk niet racistisch dachten, maar zich wel konden scharen achter een deel van het programma. Toch bleef de partij onverminderd xenofoob. En veel Blok-stemmers hielden van het koningshuis, terwijl de partij dat zo snel mogelijk wilde afschaffen.
Geert Wilders gaat een forse stap verder: zijn Partij voor de Vrijheid heeft al helemaal geen leden meer! Dat is wel zo handig. Die hoef je dan ook niet te raadplegen. En Rita Verdonk doet er nog een schep bovenop: haar Trots op Nederland is niet eens een partij, enkel een beweging. Ze beloofde weliswaar inspraak van de burgers, maar toen die suggesties mochten doen via het internet, moest ze de site binnen mum van tijd sluiten. Nu mogen ze enkel nog peilingen invullen en prioriteiten aanklikken. Nee, dat soort populisme zal het democratisch deficit van de diplomademocratie niet herstellen.
Daarnaast is er een verlicht populisme mogelijk, een populisme dat verder gaat dan een politiek van brallerige boutades en simplistische antwoorden, van mogen schelden en kwetsen in naam van de vrijheid van meningsuiting; een populisme dat niet schreeuwt maar spreekt; een populisme dat de noden van laaggeschoolden niet miskent, maar weigert oneliners als oplossingen te zien; een populisme dat hoogopgeleiden niet minacht, maar hen uitnodigt tot empathie met de rest van de samenleving; een populisme dat de nieuwe maatschappelijke breuklijn tussen hoog- en laagopgeleiden ernstig neemt; een populisme dat niet op de onderbuik speelt, maar de onderkant van de samenleving als deel van de democratie blijft beschouwen; een populisme dat het ideaal van wereldburgerschap niet onverzoenbaar acht met het verlangen naar een sense of belonging; een populisme dat een ontworteld kosmopolitisme even problematisch vindt als een geborneerd nationalisme; een populisme dat migratie niet alleen bekijkt vanuit het oogpunt van nieuwkomers, maar ook van reeds gevestigden; een populisme dat beseft dat allochtonen en autochtonen beiden slecht geïntegreerd kunnen zijn in de samenleving; een populisme dat zich bekommert om het maatschappelijke weefsel, om gelijke kansen en sociale gerechtigheid; een populisme dat zowel genereus is als moedig, zowel mild als ferm.
Wel weten we dat beursschommelingen meer gebaat zijn met koelbloedigheid dan met hysterie. We hebben het dus zelf ook enigszins in de hand. Ook weten we dat de dreiging van het negentiende-eeuwse socialisme verminderde zodra de samenleving zich het arbeidersvraagstuk aantrok. Zo vond de Kerk het lot van het werkvolk te belangrijk om het aan het revolutionair socialisme over te laten: Rerum novarum vormde het startschot voor de christendemocratie. Misschien moeten we vandaag de dag ook maar eens besluiten dat het lot van de laaggeschoolde te belangrijk is om aan het duister populisme over te laten. In een kennismaatschappij als de onze kunnen we ons dus maar beter gaan bekommeren om de laaggeschoolde, zowel allochtoon als autochtoon.
Uit: David Van Reybrouck – Pleidooi voor populisme, derde druk Bezige Bij, 2011
Geen opmerkingen:
Een reactie posten