De brief van de apostel Judas is
voor mij een onbekende brief. Dat onbekende zal voor een deel te maken hebben
met het feit, dat het een korte brief is. Vijfentwintig verzen telt Judas
slechts, niet eens onderverdeeld in hoofdstukken. In die vijfentwintig zitten
ook de aanhef en de afsluiting meegerekend.
Kort dus, en daarom staat het op
het lijstje van Bijbelboeken die ooit nog eens besproken moeten worden. Je bent
er snel doorheen, dus het doorlezen komt nog wel een keer. Het is als een bloemlezing:
interessant, je moet het hebben, maar lezen is iets voor later.
Een andere reden voor het laten
liggen van Judas zal de boodschap zijn. Het is niet eens de meest makkelijke
brief uit het Nieuwe Testament. Overigens, dat geldt voor meer brieven. Maar
toch, die Judas blijft een vreemde eend in de bijt. Vijfentwintig verzen vol
met waarschuwingen.
Ik vrees dat die waarschuwingen
ons toch te zwaar op de maag liggen. Liever een lange brief met hoop, dan een
korte brief van een zwartgallige schrijver.
Goed, eerst maar even de feiten
en statistieken over de brief en de auteur. Volgens de Willibrord-vertaling (de
herziene editie uit 1995) is de auteur een broer van Jakobus en van Jezus.
Hoewel dat ook maar weer de vraag is, want in dezelfde inleiding op de brief
schrijft 'Willibrord': “Het lijdt geen twijfel dat Judas een pseudoniem is, een
naam die in combinatie met die van Jakobus aan het geschrift het nodige gezag
moet verlenen.”
Daar waar de auteur nog
getraceerd is door 'Willibrord', is de geadresseerde een stuk onduidelijker.
Aan wie de brief is geschreven, is onbekend. Wel is uit de brief op te maken,
dat er bij de lezers een boel ketterij is gesetteld. En dat zo rond de eerste
eeuwwisseling.
Judas is naar verluidt een
Hellenistisch gevormde Jood. Dat schrijft ook Vincent de Haas in het vuistdikke
'De Bijbel Literair'. Judas zou de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament goed
kennen, maar schrijft zijn eigen brief in 'hoogstaand Grieks. (…) Zo is hij een
grensganger die de door hem ontvangen erfenis op een eigen manier verder
ontwikkelt.' Kortom, de brief is een verrijking en aanvulling van de Griekse en
Hebreeuwse wereld.
***
En dan de tekst, volgens de
kenners heeft Judas Petrus geïnspireerd bij het schrijven van diens tweede
brief. Ik weet niet of dat een probleem is. Als je allebei in eerste instantie
een andere doelgroep hebt, is het overnemen van elkaars tekst niet erg.
Elkaars teksten lenen is een
beproefd middel. In de New Yorkse wijk Greenwich Village namen folk-muzikanten
elkaars teksten en melodieën over. De benadeelde partij vond dat soms wel
vervelend, maar maakte zich zelf ook schuldig aan dit principe. Waarschijnlijk
gaat dit voorbeeld niet helemaal op bij Judas en Petrus, maar toch.
Na de aanhef, begint dan de
broodtekst. Een vreemd begin.
Geliefden, ik was volop bezig
u te schrijven over de redding waaraan u en ik deelhebben, toen ik mij
genoodzaakt zag u deze brief te sturen, met de aansporing van het geloof dat
eens en voorgoed aan de heiligen werd overgeleverd, krachtig te verdedigen.
(vers 3, Willibrord-vertaling).
Die brief over de redding, zou
Judas die nog wel hebben afgemaakt? En als dat zo is, waar is die brief dan
gebleven? Als die brief bekend was, waarom heeft Ireneus die tekst niet
meegenomen, maar juist deze korte brief in de canon opgenomen?
Over de legitimiteit van Judas in
de Nieuw Testamentische canon doen sowieso wat verschillende verhalen. Dat komt
met name door de verwijzing naar een aantal joodse overleveringen. Zo verwijst
Judas onder meer naar de woordenstrijd tussen aartsengel Michaël en de duivel.
En Henoch wordt geciteerd, uit het zeer apocriefe boek 1 Henoch.
Desondanks, ook de onvolprezen
heiden-apostel Paulus heeft regelmatig geciteerd uit niet-Bijbels werk. Dat
Judas dat ook doet, is dus geen reden om hem de toegang tot de canon te
weigeren.
***
Judas maakt zich druk over
dwaalleraars. Het zijn wolven in schaapskleren, want die dwalenden zijn
onderdeel van de gemeente. Als voorbeelden noemt Judas de 'schandvlek van uw
liefdesmaaltijden', waarbij die mensen zichzelf tegoed doen. Toch is dit van
alle tijden en alle plaatsen. Sommigen die uit Egypte bevrijd werden, weigerden
te geloven. Ook engelen hebben hun waardigheid verloren. Als gevolg daarvan
werden zij de hemel uit gezet. Naar verluidt zijn deze engelen de goden uit
Genesis 6.
Zo uitgebreid Judas schrijft over
de dwaalleraars, zo kort en bondig vermaant hij zijn lezers. Het publiek moet
bouwen op het geloof en in Gods liefde blijven. Medelijden hebben met
twijfelaars, anderen ontrukken aan het vuur, weer anderen medelijden gemengd
met vrees en afschuw, 'want zelfs hun kleed is door de zonde bezoedeld'.
Net als zijn collega's, sluit
Judas zijn brief op christelijke wijze af. “Lofprijzing van God” heeft
Willibrord boven de laatste twee verzen gezet. Na zijn donderpreek sluit Judas
af met dat God bij machte is om 'u voor struikelen te behoeden en u
onberispelijk en vreugdevol voor zijn heerlijkheid te laten verschijnen.' Want
zo is het ook nog een keer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten