In een abdij die moeilijke tijden doormaakte, woonden nog slechts vijf
monniken, allen boven de 70; de zaak stond op uitsterven. In zijn nood besloot
de abt raad in te winnen van een naburige rabbi. Wellicht kon hij hem adviseren
zodat de abdij gered kon worden. De rabbi verwelkomde de abt hartelijk, maar
toen deze hem het doel van zijn bezoek had uitgelegd zei de hij: “Ik weet hoe
dat is. De Geest is uit de mensen verdwenen. Hier in de stad is het hetzelfde
liedje. Er komt haast geen mens meer naar de synagoge.”
En de oude abt en de oude rabbi weenden tezamen. Daarna lazen zij enige
paragrafen uit de Tora en spraken zachtjes over diepe dingen. Maar toen de tijd
kwam voor de abt om afscheid te nemen herhaalde hij nog eens zijn vraag: “Is er
dan werkelijk niets dat u mij zou kunnen zeggen, dat mijn stervende klooster
kan redden?” “Nee, het spijt me,” antwoordde de rabbi, “alleen dit misschien:
Eén van u is de Messias!”
In de dagen, weken, maanden die hierop volgden, dachten de monniken
hierover na en vroegen zich af of de woorden van de rabbi een zin konden
hebben. Voor ieder van hen viel wel wat te zeggen als mogelijke Messias, maar
echt overtuigend was eigenlijk niemand. En de rabbi kan zeker mij niet hebben
bedoeld, ik ben tenslotte maar een doodgewoon mens. Maar stel je voor dat hij
toch mij bedoelt? Stel dat ik de Messias ben? O God, alstublieft niet ik! Ik
kan toch onmogelijk zoveel waard zijn in uw ogen, of toch?
En terwijl zij zo nadachten begonnen de monniken als vanzelf elkaar met
buitengewoon respect te behandelen, voor het geval de ander de Messias zou
zijn. En met het oog op die minieme kans dat elk van de monniken zelf de
Messias zou kunnen zijn, begonnen ze zichzelf met bijzondere hooghachting te
behandelen. En de mensen die kwamen om te genieten van de schoonheid van de
abdijkerk en gebouwen, voelden de uitstraling van buitengewoon respect die de
vijf monniken begon te omgeven. De sfeer van heel de abdij was ermee vervuld,
en het was geen wonder dat er jongeren kwamen om zich bij hen aan te sluiten.
Uit: Wil Kamminga, Een zee van leven.
Bron: Rick Timmermans
Geen opmerkingen:
Een reactie posten