Misschien komt dit reliëf, deze droge etsnaald die de figuur van Sigrid onderstreept in het verhaal dat ik, als het nodig is, van deze avond zal moeten maken, misschien komt dit plotseling obsederende belang van Sigrid alleen maar voort uit de uiterste, brandende spanning die zij verpersoonlijkt, tussen het gewicht van dat verleden en het vergeten van dat verleden, alsof haar gezicht, glad en schoongewassen door eeuwen van trage en noordelijke regens, die het heel zacht gepolijst en gevormd hebben, haar eeuwig frisse en zuivere gezicht, haar lichaam, nauwkeurig aangepast aan de zin voor jeugdige perfectie die diep in iedereen verborgen ligt, en die bij alle mannen die ogen hebben om te zien, dat wil zeggen, ogen die werkelijk open zijn, werkelijk bereid zich te laten overstromen door de realiteit van de bestaande dingen, die bij hen allen een wanhopige haast om te bezitten zou moeten opwekken, alsof dit gezicht en dit lichaam, tientallen, misschien wel duizenden malen door de modetijdchriften gereproduceerd, er alleen maar waren om dit lichaam en het gezicht van Ilse Koch te doen vergeten, dat korte, dikke, rechte lichaam, kaarsrecht op rechte, stevige benen geplant, dat harde, zindelijke, onmiskenbare Germaanse gezicht, die lichte ogen, net als de ogen van Sigrid (maar noch de foto, noch de nieuwsjournalen die op dat moment gedraaid en sindsdien herhaald, en opnieuw in bepaalde films opgenomen, lieten zien of de lichte ogen van Ilse Koch, net als de ogen van Sigrid, groen waren, of wel licht van een lichtblauw, of van een staalgrijs, of eerder van grijs staal), die ogen van Ilse Koch, rustend op het blote bovenlijf, de blote armen van de gevangene die ze, enkele uren tevoren, tot minnaar gekozen had, haar blik, die reeds de witte en ongezonde huid uitsneed volgens de stippellijntjes van de tatoeëring die haar aandacht getrokken had, haar blik die zich reeds het mooie effect voorstelde van die blauwe lijnen, die bloemen of zeilschepen, die slangen, die zee-algen, die lange vrouwenharen, die windrozen, die zeegolven, en die zeilschepen, nog meer zeilschepen, opengevouwen als krijsende meeuwen, hun mooie effect op de op de perkamentachtige huid, die door de een of andere chemische behandeling een ivoorachtige kleur heeft gekregen, schemerlampekampjes die alle lampen van haar salon bekleden waar, als de avond gevallen is, op dezelfde plaats waar ze, glimlachend, de gevangene binnen heeft laten treden, door haar uitgekozen als instrument van genot, dubbel zelfs, ten eerste in de handeling zelf van het genot, en tenslotte om het veel duurzamer genot van zijn perkamentachtige, op gepaste wijze behandelde, ivoorkleurige huid, doorstreept met de blauwachtige lijnen van de tatoeëring die aan de schemerlampekapje een onnavolgbaar cachet verleenden, daar, op diezelfde plaats, languit liggend op een divan, verzamelde ze de officieren van de Waffen-SS rond haar echtgenoot, de commandant van het kamp, om een van hen op de piano de een of andere romance te horen spelen, of een echt pianostuk, iets ernstigs, wie weet een concertu van Beethoven; alsof de lach van Sigrid, die ik in mijn armen hield, daar alleen maar was, zo jong, zo vol beloften, om uit te wissen en in de definitieve vergetelheid te doen verdwijnen die andere lach van Ilse Koch in het genot, in het dubbele genot van het ogenblik en van het schemerlampekapje dat als getuige over zou blijven, als schelpen, meegebracht van een week-end aan zee, of gedroogde bloemen, als herinnering aan het genot van het ogenblik zelf.
Uit: Jorge Semprun – De grote reis, blz. 119 – 121, eerste druk 1964