De afgelopen
maanden kwam ik er maar niet los van: denkend aan Holland. Wat zou ik dan van
Holland zien? De feiten liegen er niet om. Facebookrellen in Haren. Een grensrechter
in Almere die wordt doodgeschopt. Jongeren die als de straat en buurt beheersen
met hun harde muziek in de auto’s – ze hebben de muziek (het gebonk) zo hard
aan staan, dat ik in huis het kabaal voel dreunen.
Plots wist ik
waar ik aan moest denken. ‘Denkend aan Holland’ van Thomas Rosenboom. Ik kocht
het boekje zo’n 7, 8 jaar geleden in Zeeland. Tijdens een vakantie met de
familie Zomer, waarvan de pater familias hetzelfde boekje al eerder had gekocht
dan ik. En er uit voorlas.
Rosenboom begint
zijn pamflet, begin 2005 uitgesproken als Kellendoornlezing, met het beroemde gedicht
van Hendrik Marsman. Maar de inhoud van dat gedicht zou volgens Rosenboom
moeten worden aangepast. Denkend aan Holland is niet meer de brede rivieren,
traag door oneindig laagland. Of de rijen ondenkbaar ijle populieren als hoge
pluimen aan den einder staan.
Rosenboom: ‘Het
is daarom dat ik graag een lans breek voor hier te lande al bijna overwonnen
grootheden als geremdheid, afstand houden en geduld, kortom, voor alles dat
tegengesteld is aan vrijheid, want alleen wie zijn eerste impulsen heeft leren
onderdrukken zal in staat zijn iets op te brengen dat tegen zijn eerste belang
en gevoel in gaat – die houdt een deur open al heeft hij zelf haast; die valt
een ander niet in de rede al weet hij het zelf beter; die lacht ook om een
minder geslaagd grapje van zijn opa, kortom: die is voorkomend en beleeft.’
Even verderop
over feesten, die ‘volgens hetzelfde patroon ontaarden: iedereen begint met
drinken, vervolgt met zingen, dan schreeuwen, en na zonsondergang, als alleen
weerbare groepen nog meedoen, eindigt met schelden, glasgerinkel en vechten.’
Al aan het
begin geeft Rosenboom een soort analyse van ‘de Nederlander’. ‘Het antwoord op
de vraag hoe de moderne Nederlander zich onderscheidt is nu wel duidelijk
geworden en luidt: a) hij denkt dat hij overal recht op heeft en dat alles om
hem draait; b) hij is ongeremd; en c) hij denkt dat de rest van de wereld hem
geweldig vindt.’
Voorbeelden
noemt Rosenboom genoeg. Over het ongeduldige wachten op The Rolling Stones bij
het concert in de Amsterdam ArenA. Het inhuldigen van een winnend voetbalelftal.
Vriendinnen die elkaar ontmoeten en zich buigen over één van hun meegenomen
kinderen.
Wanneer Rosenboom
in het buitenland is, herkent hij de opvoeding bij anderen uit zijn eigen
jeugd. Wat hij toen heeft meegekregen – rustig blijven, jezelf vermaken,
opkijken tegen ouderen, stil zitten – dat gebeurt in andere landen, zoals
België, Duitsland en Griekenland, nog steeds.
De schrijver
pleit voor een schreeuwverbod op alle scholen en openbare instellingen. Gevangenissen
moeten rustoorden worden – zodat gevangenen niet de agressie van televisies
meekrijgen. Kortom, in een totaal andere sfeer terechtkomen. Rosenboom: ‘Het is
stil, de gevangenis is een klooster geworden, het verblijf een retraite, de
gevangene een monnik, hij krijgt een ervaring die niet alleen volstrekt anders
is dan alles wat hij kende, maar hem mogelijk ook zelf verandert, ik bedoel
gewoon: tot zichzelf brengt. Dat zou goed zijn, want geen mens is slecht.’
Die laatste
alinea treft me wel, als retraite-ganger. Maar er is meer wat me raakt in het
pamflet van Rosenboom. Namelijk dat hij de verworvenheden van Nederland met de
grond gelijk maakt. De rechten van ons landje zijn doorgedraafde
overschattingen.
Dat hele
gebeuren rondom normen en waarden, waar oud-premier Balkenende bekend om staat,
is helemaal geen gekke discussie. Zeker niet na Project X en de Almeerse
grensrechter. Misschien wordt het inderdaad tijd dat heel Nederland in retraite
gaat. Onthaasten. Tot rust komen. Om onszelf dan opnieuw uit te vinden.